Motorisch leren in de problemen: onderzoek naar het effect van associatieleren op automatische imitatie bij kinderen met Developmental Coordination Disorder

Maes Lise, 2022
AL DOENDE LEERT MEN. Ook bij kinderen met DCD? Je wordt wakker, staat op en poetst je tanden. Je eet iets en daarna kleed je je aan; schoenen veteren, je hemd of blouse dichtknopen en je bent klaar om aan je dag te beginnen. Jong of oud, voor ons zijn dit handelingen waar heel weinig aandacht en moeite in kruipt. Voor kinderen met een ontwikkelingscoördinatie stoornis (Development Coordination Disorder in het Engels of afgekort DCD) is dit echter niet zo vanzelfsprekend. Zij ondervinden namelijk moeilijkheden met het plannen, aanleren en uitvoeren van bewegingen. Die moeilijkheden variëren van kleine dagdagelijkse taken zoals het dichtknopen of -ritsen van een jas tot grotere bewegingen zoals het gooien van een bal of leren fietsen. Het is een veelvoorkomende aandoening; maar liefst één kind in een klas van 20 kinderen heeft DCD. Het kan dus misschien iemand treffen die jij kent? Hoewel er geen specifieke oorzaak is, hebben onderzoekers wel al aangetoond dat de hersenen van kinderen met DCD anders werken. Wanneer we een beweging uitvoeren maken we onbewust een beeld van hoe die beweging eruit moet zien en hoe die moet voelen, precies een voorspelling van wat we zullen doen. Wanneer onze uitvoering overeenkomt met dat beeld, weten we dat we het juist deden. Wanneer onze uitvoering en onze voorspelling afwijken van elkaar, weten we dat we iets fout deden en dan maken we de nodige bijsturingen. Door te bewegen kunnen we dus nagaan of ons intern beeld klopt en ‘al doende leren’, maar is dit ook zo bij kinderen met DCD? Kinderen met DCD zouden moeite hebben met bewegingen omdat zij dit intern beeld niet of niet optimaal kunnen creëren en bijsturen tijdens het oefenen. Wanneer zij dus niet voldoende kunnen voorspellen hoe een beweging eruit moet zien of zou moeten voelen, is het voor hen moeilijk om een beweging correct te plannen en om te oordelen of hun beweging correct uitgevoerd werd. Daardoor zouden er ook geen nodige bijsturingen gebeuren aan het intern beeld en zullen hun bewegingen weinig verbeteren, al is deze hypothese nog niet uitgebreid getest bij kinderen met DCD. In ons onderzoek gingen wij na of die aanpassingen nu wel of niet gebeuren in het intern beeld bij kinderen met DCD. Daarbij werd gebruik gemaakt van een korte training waarbij kinderen met DCD bewegingen moest uitvoeren en het resultaat van hun beweging observeerden op een computerscherm. Eén groep kreeg normale feedback, die overeenkwam met de actie. Een andere groep kreeg afwijkende feedback, die kon gebruikt worden om het intern beeld te gaan bijsturen. De hypothese was dat kinderen met DCD de afwijkende feedback niet of onvoldoende kunnen gebruiken om hun intern beeld bij te sturen. We vonden dat bij beide groepen geen verandering zichtbaar was in hun bewegingsgedrag voor en na de training. Bij de groep die normale feedback kreeg is dit normaal, bij de groep die afwijkende feedback kreeg is dit echter een voorzichtige bevestiging van onze hypothese. Zij konden de afwijkende feedback waarschijnlijk niet optimaal gebruiken om hun intern beeld bij te sturen en zo hun bewegingsgedrag te veranderen. We moeten wel opletten met het generaliseren van de resultaten aangezien onze doelgroep maar uit 8 deelnemers bestond en DCD een zeer variërende aandoening is. Niet iedereen vertoont dezelfde symptomen of dezelfde ernst van symptomen. Het is daarom belangrijk een grotere groep te onderzoeken. Met deze studie weten we een klein stukje van de puzzel meer om het leren van bewegingen bij kinderen met DCD beter te begrijpen en om hen vervolgens daarin beter te kunnen ondersteunen. De weg naar een goed werkende behandeling voor hun “onhandigheid” is echter nog lang en bezaaid met veel onduidelijkheden.

Promotor Frederik Deconinck
Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen
Kernwoorden DCD intern beeld leren bewegen