Sialylatie van M-proteïnen als prognostische parameter bij patiënten met plasmaceldyscrasie en gerelateerde aandoeningen
Huysmans Tjip, 2023
Om afweer tegen infecties te verzekeren is ons immuunsysteem uitgerust met de mogelijkheid om antistoffen aan te maken. Antistoffen zijn eiwitten die op een zeer specifieke manier bepaalde onderdelen van bijvoorbeeld een bacterie of virus kunnen herkennen. Gezien elke unieke antistof zich richt tegen één bepaald onderdeel van een bacterie of virus, vindt men onder normale omstandigheden een zeer breed gamma aan verschillende antistoffen terug in het bloed. Elke unieke antistof wordt daarbij aangemaakt door één unieke cel (een plasmacel). Bij ongeveer 3% van de bevolking ouder dan 50 jaar vindt men in het bloed een abnormaal hoge hoeveelheid van één bepaalde antistof, dat in dat geval een M-eiwit wordt genoemd. De oorzaak hiervan is meestal een bepaalde plasmacel die ongecontroleerd begint te groeien en het M-eiwit aanmaakt. In de meerderheid van de gevallen gaat dat niet gepaard met symptomen; de patiënt merkt dus zelf niet dat hij deze aandoening heeft. Die situatie wordt benoemd met de term monoklonale gammopathie van onbekende significantie (ook wel MGUS genoemd). Het belang van MGUS is dat het zich kenmerkt door een risico van ongeveer 1% per jaar op het evolueren naar een ernstige aandoening, waarvan multipel myeloom de meest frequente is. Multipel myeloom is een bepaalde bloedkanker die gepaard gaat met ernstige schade aan verschillende organen, zoals de nieren en de botten. Gezien er geen behandeling bestaat voor MGUS, worden patiënten met MGUS levenslang opgevolgd door een arts in de hoop evolutie naar multipel myeloom of een gerelateerde aandoening in een vroeg stadium vast te stellen. Eens multipel myeloom wordt vastgesteld, kan er wel een behandeling worden opgestart die de ziekte onder controle brengt, maar tot nu toe zo goed als niet kan genezen. De vaststelling van MGUS gaat tot op heden gepaard met onzekerheid omtrent het al dan niet evolueren naar multipel myeloom of een gerelateerde aandoening. Om die reden identificeert men per patiënt risicofactoren die gepaard gaan met een hoger risico op zo’n evolutie, maar men is nog op zoek naar bijkomende risicofactoren om dit risico nog nauwkeuriger in te schatten. Om die reden onderzocht deze masterproef een nieuwe potentiële risicofactor. Meer bepaald werd het verband onderzocht tussen de aanwezigheid van een bepaalde suikergroep (siaalzuur) op het M-eiwit en het evolueren van MGUS en een meer gevorderd stadium (smouldering multipel myeloom) naar multipel myeloom, naast het verband met het optreden van bepaalde orgaanschade. De aanwezigheid van siaalzuur op het M-eiwit werd daarbij bepaald met een eenvoudige analyse die gebruik maakt van het toestel dat routinematig gebruikt wordt om een M-eiwit op te sporen (eiwitelektroforese). Deze studie kon echter op basis van de resultaten bij 52 patiënten met MGUS en 10 patiënten met smouldering multipel myeloom uit het UZ Gent geen verband aantonen tussen de aanwezigheid van siaalzuur op het M-eiwit en de evolutie naar multipel myeloom of een gerelateerde aandoening, of het optreden van bepaalde orgaanschade. Hoewel de huidige studie geen betekenis kon koppelen aan de aanwezigheid van siaalzuur op het M-eiwit, past de zoektocht naar potentiële risicofactoren wel binnen de evolutie die plaatsvindt in de aanpak van patiënten met plasmacelaandoeningen. De afgelopen decaden werden de behandelingsmogelijkheden voor multipel myeloom enorm uitgebreid, waarbij de behandeling effectiever en minder toxisch werd. Dit betekent dat het behandelen van patiënten in een stadium waarop er nog geen orgaanschade heeft plaatsgevonden, meer en meer een plaats krijgt. In die zin is onderzoek naar risicofactoren die toelaten om patiënten te identificeren met een zeer hoog risico op het ontwikkelen van multipel myeloom zinvol. Daarnaast laat het identificeren van risicofactoren toe om voor een individiduele patiënt een opvolging op maat te voorzien. De keuze voor de aanwezigheid van bepaalde suikergroepen op antistoffen als onderwerp van dit onderzoek, werd ondersteund door eerder onderzoek dat wees op het belang van de aanwezigheid van bepaalde suikergroepen op een antistof voor zijn functie. Ook andere suikergroepen dan siaalzuur zouden een invloed hebben op de eigenschappen van het M-eiwit. De mate waarin dit van belang is bij patiënten met plasmacelaandoeningen, werd dus nog niet volledig opgehelderd. Ondanks deze studie geen betekenis kon koppelen aan de aanwezigheid van siaalzuur op het M-eiwit, is bijkomend onderzoek wel aangewezen om het belang van ook andere suikergroepen op het M-eiwit te onderzoeken. Om dat mogelijk te maken, is er echter nood aan een techniek die toelaat om op een eenvoudige manier al deze suikergroepen te onderzoeken. Dit bijkomend onderzoek zou informatie kunnen opleveren die de aanpak en de kwaliteit van leven van patiënten met MGUS, smouldering multipel myeloom, multipel myeloom of een gerelateerde aandoening mogelijks ten goede komt.
Promotor | Pieter De Kesel |
Opleiding | Geneeskunde |
Domein | Hematologie |
Kernwoorden | M-proteïnen sialylatie siaalzuur elektroforese plasmaceldyscrasie plasmacelaandoeningen multipel myeloom MGUS smouldering multipel myeloom paraproteïnemie |